Tanichthys albonubes - Chinese danio
Naam: Chinese danio.
Wetenschappelijke naam: Tanichthys albonubes.
Synoniemen: Aphyocypris pooni.
Oorsprong: China en Japan.
Biotoop: Chinese.
Geslachtsonderscheid: Het vrouwtje heeft een bol buikje en een, naar verhouding, klein kopje. De mannetjes hebben een wat grotere aars- en rugvin vanwege de wat grotere inplant. De kleuren van het mannetje zijn wat valer dan bij het vrouwtje.
Temperatuur: 12 - 28 graden Celsius. Het beste is om een temperatuur van onder de 22 graden aan te houden. Hogere temperaturen verdragen ze wel voor kortere tijd maar niet voor altijd.
pH: 7 tot 7,5.
GH: 8 tot 12.
Licht: Normaal.
Beplanting: Normale tot dichte beplanting maar er moet ook veel zwemruimte over blijven want ze zwemmen graag afstanden.
Bodembedekking: Zand of grind. Wat bladafval (gedroogde eiken of beuken bladeren) en takken op de bodem worden zeker ook op prijs gesteld.
Stroming: Matig tot sterk.
Leeftijd: 3 jaar.
Lengte: 4 tot 5 cm.
Voedsel: Droogvoer, diepvriesvoer, plantaardig voer en levend voer.
Aquariummaat: 60 cm.
Waterlaag: Boven het midden.
Karakter: Zeer vreedzaam.
Aantal: Schooltje van minimaal 6 vissen.
Geschikt voor: Beginners.
Geschikt voor gezelschapsaquarium: Ja.
Tijd voor uitkomen eitjes: Na 36 tot 72 uur.
Bijzonderheden: Er zijn meerdere kweekvariëteiten wat betreft kleur en vinvormen.
Kweekinfo: Het kweken met de Chinese danio is vrij eenvoudig.
Men heeft een niet al te grote kweekbak nodig, één van 40 x 20 x 20 is prima. Beplanting e.d. is overbodig en op de bodem kan men een legrooster aanbrengen of men kan er drie lagen knikkers in doen waar de eitjes dan tussen vallen zodat de ouders er niet bij kunnen komen. De ideale temperatuur is rond de 23 graden Celsius. Het beste kan men een kweekgroepje samenstellen bestaande uit 2 tot 3 vrouwtjes en 6 tot 8 mannetjes, maar ook 1 vrouwtjes en 2 mannetjes gaat prima. Zorg er eerst voor dat de vissen goed doorvoed zijn en dus veel eiwit rijk voedsel krijgen toegediend.
Als de eitjes zijn afgezet moeten de vissen worden verwijderd en na 36 tot 72 uur komen de jongen tevoorschijn. Meestal zwemmen ze de dag erna al rond en kunnen ze eerst het best met vloeibaar voedsel worden gevoed. Een paar dagen later kan men ze stofvoer en Artemia-naupliën geven.
Ververs regelmatig een gedeelte van het water (bv iedere dag een beetje) om vervuiling van het water tegen te gaan door het voedsel. Pas dan wel goed op dat je niet de jongen ook opzuigt. Gebruik bij voorkeur een heel fijn zeefje waar men het water door laat stromen, komt er dan een jong visje uit de slang dan wordt die opgevangen in het zeefje en kun je die weer terug de kweekbak in doen.